Nieuws

Een selectie uit de nieuwsberichten van afgelopen weken:

Conclusie AG over bewijsvermoeden ontvangst post

De Advocaat-generaal bij de Hoge Raad (AG) heeft enkele conclusies en een bijlage bij die conclusies gewijd aan de gebrekkige bezorging van aangetekend verzonden post. De vraag is of er reden is om het weerlegbare bewijsvermoeden van ontvangst van bestuurlijke en gerechtelijke post te heroverwegen. Een van de zaken, waarin de AG conclusie neemt, zou normaal gesproken in aanmerking komen voor niet-ontvankelijkverklaring op basis van art. 80a Wet RO.

Hof Amsterdam stelde eerder in de procedure vast dat de uitnodiging voor de zitting aangetekend is verzonden naar het door de gemachtigde opgegeven adres. Volgens de track & trace gegevens van PostNL is de post op dat adres is bezorgd en is voor ontvangst getekend. Volgens het hof is de belanghebbende correct uitgenodigd. In cassatie herhaalt de belanghebbende dat noch zij, noch haar gemachtigde de aangetekend verzonden uitnodiging voor de zitting in hoger beroep heeft ontvangen en dat zij noch haar gemachtigde voor ontvangst heeft getekend.

De AG meent dat er reden bestaat om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de track & trace gegevens van PostNL over de bezorging van aangetekende post. Desondanks bieden de geldende bewijslastverdeling en het zwakke op de track & trace gegevens gebaseerde bewijsvermoeden van reglementaire bezorging de feitenrechter voldoende ruimte om rechtszoekenden te kunnen beschermen. De door de Hoge Raad gegeven tegenbewijsregel kan volgens de AG moeilijk nog soepeler. Als een partij stelt dat het aangetekende stuk niet is uitgereikt of geen afhaalbericht op het juiste adres is achtergelaten, volstaat het dat die partij feiten en omstandigheden aanvoert op grond waarvan de ontvangst of de aanbieding van het stuk, in weerwil van de gegevens van PostNL, redelijkerwijs kan worden betwijfeld.

De noodzaak voor een bewijsrechtelijke tegemoetkoming van geadresseerden van aangetekende bestuurlijke en gerechtelijke post neemt af doordat steeds meer procescorrespondentie elektronisch verloopt. Het probleem zit volgens de AG niet in de bewijsregel, maar in de ondermaatse kwaliteit van de bezorging van aangetekende post. Dat probleem moet worden opgelost door PostNL of door de toezichthouder ACM.

Volgens de AG heeft het hof de correcte bewijsmaatstaf en bewijslastverdeling toegepast. De conclusie is dat het beroep in cassatie ongegrond is.

Bron: Hoge Raad | Conclusie AG | ECLINLPHR2024293, 23/02561 | 15-03-2024

Terug

© CAS Hoorn